Das Amt, Bad, Band, Bild, Blatt, Brett, Buch, Dach, Denkmal, Dorf, Ei, Fach, Fass, Feld, Geld, Glas, Glied, Gras, Grab, Gut, Haupt, Haus, Holz, Horn, Huhn, Kalb, Kind, Kleid, Korn, Kraut, Lamm, Land, Licht, Lied, Loch, Nest, Rad, Rind, Schild, Schloss, Schwert, Tal, Tuch, Volk, Weib, Wort

Uitleg

Al deze zelfstandige naamwoorden krijgen in het meervoud -er of Umlaut + er. Mijn leraar Duits (60-er jaren) op de HBS kende veel trucjes om ons de lastige kneepjes bij te brengen.

Hier kun je je reactie plaatsen