Gebuik van Hen of Hun
Als je ‘aan’ voor hen kunt zetten, is het ‘hun’. Ik gaf aan hen een boek = ik gaf hun een boek.
Ik zag hen op het station. Daar past geen ‘aan’ voor, dus niet “Ik zag hun op het station”.
— Wanneer gebruik je hen of hun, een stukje uitleg van OnzeTaal:
Algemene regels
Gebruik het persoonlijk voornaamwoord hen in de volgende gevallen:
- Na een voorzetsel. Bijvoorbeeld: ‘Ik geef het boek aan hen’; ‘Ik deed het voor hen’; ‘Zijn houding jegens hen’; ‘Hoe gaat het met hen?’; ‘Hij blijft altijd bij hen’; ‘De mensen stonden om hen heen’; ‘Dankzij hen ben ik op tijd’; ‘Wat moet er volgens hen gebeuren?’; ‘Ik krijg het van hen.’
- Als lijdend voorwerp. Bijvoorbeeld: ‘Ik bekijk hen’; ‘Hij ontslaat hen’; ‘Zij mijdt hen.’ Een goed controlemiddel: als je de zin lijdend maakt (met worden), verandert hen in het onderwerp zij (‘Ik bel hen/hun op’ – ‘Zij worden opgebeld’ – dus ‘Ik bel hen op’).
Gebruik het persoonlijk voornaamwoord hun als het een meewerkend voorwerp is (ook wel een indirect object genoemd) en er geen voorzetsel voor staat. Je kunt er dan vaak wel een voorzetsel bij denken (bijvoorbeeld aan, voor, bij of volgens) of een voorzetselgroep (met betrekking tot, ten aanzien van e.d.). Voorbeelden:
- Ik geef hun het boek. (hun = ‘aan hen’)
- Hij schonk hun een kopje koffie in. (hun = ‘voor hen’)
- Hij rookt hun te veel. (hun = ‘volgens hen, wat hen betreft’)
- China is hun te ver. (hun = ‘voor hen’)
- De tranen stonden/sprongen hun in de ogen. (hun = ‘bij hen’)
Lukt het u niet om met deze vuistregels uw twijfel op te lossen, gebruik dan ze. In niet al te formele teksten is dit vaak prima bruikbaar als alternatief voor hen én hun: ‘Ik geef ze (hun) het boek’, ‘Laat ze (hen) maar praten.’
_____
Zie ook deze hele leuke uitleg.
Meer uitleg vind je hier op OnzeTaal.